Fietsend door Bali en Kecak

23 augustus 2017 - Bali, Indonesië

Op onze laatste dag in dit deel van Bali staan we vroeg op. Komang en Made zijn nog vroeger opgestaan en zijn al naar de Pasar geweest om ons ‘s avonds nog eens heerlijk te verwennen tijdens het eten. Om half 8 in de ochtend liggen we al in het zwembad. Even wat verfrissende baantjes en relaxen in het water. Daarna ontbijt en met de fietsen er op uit. We willen naar het Bali Bird park en Reptielenzoo wat er naast ligt. We kennen de weg er heen al en fietsen tussen de auto’s en scooters door. Wederom blijkt het toch maar iets vreemds voor de Balinezen, dat 2 blanken op de fiets op pad gaan. Regelmatig komt er een scooter naast ons rijden met de vraag: where you from? En de 2e onvermijdelijke vraag: where you going? Ik antwoord dan meestal, left and then richt and then left and right. Een scooter blijft ons ‘begeleiden’ en als we het weggetje inslaan van de 2 parken weet hij genoeg. You go to Bali bird park! Daar aangekomen wil hij ons van alles uitleggen. Natuurlijk is zijn goedbedoelde hulp er één die hij graag beantwoordt ziet door een donation, maar wij gaan lekker ons eigen weg. De entreekosten voor ons beiden voor het Balibirdpark bedraag Idr. 770.000,-- zo’n 50 euro. Dat vinden we wel erg gortig. Zuinig zijn we niet, maar overdreven vinden we dit wel. We kopen wel kaartjes bij het naastgelegen reptielenpark voor idr 100.000 pp. Het is er niet druk en we krijgen een bijna privé-begeleiding van één van de dierenoppassers. Bij de krokodillen (er zijn 4 verschillende soorten) laat hij de wat lui uitziende beesten wat actiever worden door met zijn schepnet over het muurtje te hangen. De kroko’s zijn meteen attent en sperren hun bekken wijd open. Op mijn vraag wanneer ze eten krijgen, zegt hij dat dat morgen weer is, maar als we ze willen voeren, moeten we bij de entree een kip kopen die dan in het dierenverblijf gegooid wordt. Bij het idee daarvan vindt Mireille dat het dier dan maar geen eten van ons krijgt. Via de overdekte gangen met slangenkooien en andere kleine reptielen, komen we in een tuin waar de leguanen lopen. De oppasser pakt een dier op en geeft het aan me. Het voelt aan de ene kant heel zacht aan, maar ook voel je de harde huid, poten en nagels. Van dichtbij zijn ze echt heel mooi om te zien. Wat een mooie tekening van de huid. We moeten overigens best oppassen waar we lopen. Een paar leguanen hebben de kleur van de stenen waar we op lopen. Je staat er zo op. De oppasser zet zo’n leguaan op m’n schouder, terwijl Mireille het bij poseren op een afstandje laat. Ook de schildpad van 15 kilo moeten we even een knuffel geven. Het dier kauwt ondertussen vrolijk verder op een paar blaadjes. Na nog wat kooien met verschillende reptielen gaan we verder. Het was zeker de moeite van het bekijken waard. 

We fietsen verder en van dorpje naar dorpje en elk dorpje heeft weer zijn eigen ambacht. We rijden langs straten met alleen maar bordjes van maskermakers, dan weer bordjes met ambachtelijke specialisten in zilver en goud, dan weer beschilderde eieren en dorpjes met schilderijen. In Celuk brengen we een bezoek aan een ouderwets en besmeurd werkplaatsje waar zilver op een rol wordt getrokken. En even verderop kijken we bij de zilversmid die van dat getrokken zilver een armband aan het smeden is. Natuurlijk brengen we ook een bezoek aan z’n shop. Daarna rijden we in de verzengende hitte naar Sukawati waar we naar de Pasar Seni gaan, eenzelfde soort grotendeels overdekte markt als in Ubud, maar dan wel een stuk goedkoper. Er tegenover is de Pasar Umum, waar de lokale bevolking haar eten koopt in de stalletjes en de mandjes en de ingrediënten voor alle offer-rituelen. Het valt ons op dat als wij er zijn haast geen toerist is, zeker in de 2e markt. Maar als we wegrijden komen er een paar touringcars aan en dan weten we het: De Chinezen zijn weer in aantocht. Wij rijden verder naar Batuan, 5 kilometer verderop. Als we daar bijna zijn komen we in een file van bussen, auto’s en scooters. Die komen allemaal voor de Pura Desa Batuan (de tempel van Batuan). We zetten onze fietsen ook neer en doen onze sarong om. 

Tegenover de tempel aan de andere kant van de weg en waar ook onze fietsen staan, staat een Wantilan. Dat is een oud monumentaal open gebouw. Hier houden de dorpelingen vergaderingen en worden dansvoorstellingen opgevoerd. De dorpelingen zijn ook degenen die de tempel geheel zelf onderhouden. Ze vragen een bezoeker om in een hoten box een donatie te doen waarbij je de hoogte zelf bepaalt en waarmee je  je goed voelt en respect toont voor de tempel. 

Binnen de muren van het complex zien we een complete tempel met al haar ‘kamers’ en gebouwtjes zoals een geheel intact complex hoort te zijn volgens de hindoereligie. En ook al is het complex al meer dan 1.000 jaar oud, het ziet er erg verzorgd uit. Iets wat de vele Chinezen die er rondlopen in hun regenjasjes en parasolletjes geheel ontgaat. Zij zijn slechts bezig met het maken van selfies en met poses van modellen uit een luxueus modeblad, terwijl ze met een beetje zelfkennis moeten weten dat ze daar in de verste verte niet eens in de schaduw van mogen staan. Ik vind dat Chinezengedrag echt zo dom.

En ook de Balinezen die er werken kijken fronzend naar dat clowneske gedoe, maar wrijven aan het eind van de dag toch weer in hun handen, want er zal genoeg binnenkomen zo in de donationbox. Na een paar colaatjes en koud water fietsen we met een toeristische rustige route terug naar Penatih. Het is dan einde van de middag. Thuis aangekomen, kletsen we een tijd gezellig met onze gastheer en gastvrouw en maak ik vanaf de 1e verdieping een paar mooie plaatjes van de ondergaande zon met de contouren van palmbomen en rijstvelden. Aan het begin van de avond gaan we met Made mee naar een Kecak- en Sanghyang dansvoorstelling. Een Kecakdans is een apendans, begeleidt door een koor van mannen die zonder muziekbegeleiding een ritmisch cak, cak, cak laten horen. Met de apendans wordt een mythisch verhaal uitgebeeld door een dansende aap, een paar dansende dames, een reus en de koormannen die in het verhaal deels het reuzenleger en deels het spenleger voorstellen. Daarna is er een Sanghyang Jaran, de vuurdans, waarbij een man op een soort stokpaardje in een soort trance wordt gebracht. In deze trance danst hij op blote voeten door een opgestookt vuur en schopt hij het vuur van gloeiende en brandende kokosnootschillen uit. Hij houdt er niet eens een paar brandwonden of blaren aan over. Na afloop rijden we terug naar huis waar een zeer complete maaltijd met wel 4 verschillende vleesgerechten, een boontjesgerecht en rijst op ons staan te wachten. We worden weer eens verwend. En als ik straks ga slapen hoop ik dat het geluid cak, cak, cak al uit mijn hoofd is verdwenen.

Foto’s